pagina in opbouw
De lichtingen 1919-1922
Uit hoofde van de bezetting is het geregeld oproepen der klassen volslagen in de war geraakt
De Vooruit, 23 december 1920
Leo Schaumans en Johan A. Zwijsen, mijn grootvaders, hebben allebei hun legerdienst gedaan kort na de Eerste Wereldoorlog. Vanwege de oorlog was de normale recrutering niet mogelijk. Pas tegen 1923 verliep de werving van de miliciens weer volgens het normale ritme.
Vooraf: de periode 1913-1918
De militiewet van 1913
In Belgie werd de beperkte persoonlijke dienstplicht ingevoerd met de wet van 14 december 1909. Per gezin zou er één zoon onder de wapens moeten gaan. Het lotingsysteem werd hiermee afgeschaft.
Op 30 augustus 1913 werd, met het oog op de toenemende dreiging van een gewapend conflict, de algemene persoonlijke dienstplicht ingevoerd. Deze wet werd op 1 oktober 1913 gecoordineerd met de voorafgaande wetgeving en het zijn deze militiewetten die geldig waren bij het begin van de Eerste Wereldoorlog.
De lichtingen tijdens de oorlog
Bij de inval van de Duitse troepen in België op 4 augustus 1914 waren alle dienstplichtigen van de klassen 1901 tot en met 1913 ten gevolge van de mobilisatie in juli al opgeroepen. Diezelfde dag nog voegde men er de klassen 1899 en 1900 aan toe.
De lichtingen tijdens de oorlogsjaren konden uiteraard slechts van toepassing zijn op de Belgen die zich niet in bezet gebied bevonden. Met verschillende besluitwetten werden soldaten gelicht en bepalingen van de militiewet van 1913 aangepast naargelang de noden en omstandigheden.
Naast de dienstplichtigen gingen ook veel jonge Belgen als vrijwilliger naar het leger. De achttienjarige Adolf Zwijsen, mijn grootnonkel, had destijds nog de Nederlandse nationaliteit maar sloot toch aan bij het leger vrijwilligers.
De laatste lichtingen voor de Wapenstilstand
Wanneer de bevrijding van België geleidelijk opschoot, werden met de besluitwet van 1 november 1918 de mannen uit het heroverd grondgebied, die tot dusver niet konden ingelijfd worden, onder de wapens geroepen. Het ging om alle mannen, geboren tussen de jaren 1879 en 1899, dus alle mannen van 19 tot 40 jaar oud.
1918
- 11 november – Wapenstilstand
De bijzondere lichting van 1919
Vrij snel na de Wapenstilstand kwam het parlement opnieuw samen en keurde in december 1918 de wet goed die het legercontingent voor 1919 vaststelde. Het leger op oorlogsvoet zou maximaal 350.000 manschappen mogen tellen; het leger op vredesvoet maximaal 100.000. In 1918 telde het leger nog een 300.000-tal manschappen.
Voor de lichting van 1919 zou men alle jongelingen oproepen die behoorden tot de militieklassen 1914 tot en met 1919 en die nog geen deel uitmaakten van het leger. Dat was uiteraard het geval voor de jongens die tijdens de oorlog in bezet België verbleven en om die reden nog niet waren opegroepen.
geboortejaar ⇒ klasse
De werving en de demobilisatie
In december 1918 diende de regering ook haar wetsontwerp in dat de werving van deze bijzondere lichting moest regelen. Om de oorlogsveteranen te kunnen demobiliseren wilde men daar snel werk van maken, onder andere door de formaliteiten en instellingen voor de werving te vereenvoudigen.
De bepalingen van de wervingswetten die tijdens de oorlog waren voorgeschreven vervielen. Voor de lichting van 1919 kwamen enkel nog in aanmerking de opgeroepenen van de klassen 1914 tot en met 1919, met andere woorden, de jonge mannen tussen 19 en 25 jaar oud. Voor hen zouden opnieuw de bepalingen gelden van 1913, door deze wet aangepast aan de omstandigheden.
Het ontwerp legde geen data vast waarop de verschillende klassen zouden opgeroepen worden, maar uit de memorie van toelichting blijkt waar men naartoe wilde:
- de klas van 1914: op te roepen tegen half januari 1919;
- de klassen van 1915 tot en met 1918: achtereenvolgens binnen de zes maanden;
- de klas van 1919: tegen de maand september 1919.
Terwijl dit ontwerp van wervingswet in behandeling was in het parlement, begon men ook mondjesmaat met de demobilisering. De oudste lichtingen tot en met 1902 waren vrij tegen 1 februari 1919; in februari konden de lichtingen 1903 en 1904 naar huis; en in maart die van 1905 en 1906.
Een wapenstilstand is echter nog geen vredesverdrag. Die vredesonderhandelingen liepen nog. België was nog in staat van oorlog en moest dus voldoende manschappen onder de wapens houden. Bedoeling was om voldoende druk te blijven zetten voor een zo gunstig mogelijke afloop van de onderhandelingen.
Bovendien namen de Belgische soldaten sinds december deel aan de Rijnlandbezetting door de geallieerden en had het leger talrijke bewakingsopdrachten uit te voeren in het binnenland.
1919
- 28 juni – ondertekening van het vredesverdrag in Versailles
- 30 sep – Belgisch leger wordt opnieuw op vredesvoet gebracht